Add parallel Print Page Options

Boaz ontmoet Ruth

In Bethlehem woonde Boaz, een familielid van Naomiʼs man. Hij was schatrijk.

Op een dag zei Ruth tegen Naomi: ‘Zal ik naar een van de akkers gaan en vragen of ik de aren op mag rapen die de maaiers laten vallen?’ ‘Dat is goed, kind, ga je gang,’ zei Naomi. De akker waar zij naartoe ging, bleek van Boaz te zijn. Diezelfde dag ging Boaz kijken bij het werk op zijn akker. Nadat de maaiers en hij elkaar hadden begroet, vroeg hij de opzichter: ‘Wie is die jonge vrouw daar?’ ‘Dat is de vrouw die met Naomi is meegekomen uit Moab,’ antwoordde de opzichter. ‘Zij heeft mij vanmorgen gevraagd of zij aren mocht rapen die de maaiers laten vallen. Sindsdien is zij voortdurend bezig geweest, afgezien van een korte pauze.’

Boaz liep naar haar toe en zei: ‘Luister eens, blijf maar hier om aren te verzamelen. Je hoeft niet naar een andere akker te gaan. Loop maar vlak achter mijn arbeidsters aan. Ik heb mijn knechten gewaarschuwd dat ze je niet mogen lastigvallen. En als je dorst hebt, neem dan gerust wat water.’ 10,11 Daarop boog zij diep voor hem. ‘Waaraan heb ik deze vriendelijkheid te danken?’ vroeg zij. ‘Ik ben immers maar een vreemdelinge?’ ‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde Boaz. ‘Ik heb gehoord wat je allemaal voor je schoonmoeder hebt gedaan na de dood van je man. En ook dat je je ouders en je vaderland hebt verlaten om hier bij een vreemd volk te komen wonen. 12 Moge de Here, de God van Israël, onder wiens vleugels je je toevlucht hebt gezocht, je hiervoor belonen.’ 13 ‘Dank u wel, meneer,’ antwoordde Ruth. ‘U bent zo vriendelijk voor mij, terwijl ik niet eens een arbeidster van u ben!’ 14 Tegen etenstijd riep Boaz haar: ‘Kom, eet met ons mee, er is brood genoeg.’ Zij ging bij de maaiers zitten en at het geroosterde koren dat hij haar gaf. Zij kreeg meer dan ze opkon!

15 Toen Ruth weer aan het werk ging, zei Boaz tegen zijn knechten: ‘Zij mag ook tussen de korenschoven aren verzamelen, laat haar haar gang maar gaan. 16 Trek ook zo nu en dan wat aren uit de schoven en laat die vallen, zodat zij die kan oprapen. Laat haar ongestoord haar gang gaan.’ 17 Zo werkte zij daar de hele dag. Toen zij ʼs avonds de aren uitklopte, bleek zij tweeëntwintig liter gerst te hebben! 18 Zij nam het mee naar de stad en gaf het aan haar schoonmoeder, samen met wat zij had overgehouden van het middageten. 19 ‘Wat heb je veel!’ riep Naomi uit. ‘Waar heb je dat vandaan? God zal de man zegenen die zo goed voor jou is geweest!’ Ruth vertelde wat er die dag was gebeurd en dat de eigenaar van de akker Boaz heette. 20 ‘Prijs de Here voor zoʼn man,’ riep Naomi. ‘God is toch trouw aan de levenden en aan de doden. Deze Boaz is een van onze naaste familieleden!’ 21 ‘Hij heeft ook gezegd dat ik mocht terugkomen. Ik moet vlak achter zijn maaiers blijven tot de oogst voorbij is,’ vulde Ruth aan. 22 ‘Maar dat is prachtig,’ zei Naomi. ‘Je kunt beter bij hem werken dan bij een ander. Daar zouden ze je misschien lastigvallen.’ 23 Daarom bleef Ruth bij Boaz werken. Totdat de gerst en de tarwe waren geoogst, bleef ze bij haar schoonmoeder wonen.

Ruth gaat werken bij Boaz

In Betlehem woonde een rijke man die familie was van Naomi's man Elimelech. Hij heette Boaz. Ruth zei tegen Naomi: "Laat mij naar een akker gaan om graan te zoeken.[a] Er is vast wel iemand die het goed vindt dat ik de halmen opraap die bij het oogsten op de grond zijn gevallen." Naomi antwoordde: "Dat is goed." Ruth ging naar een akker en raapte de halmen op die achter de maaiers op het veld waren blijven liggen. Toevallig was ze op het veld van Boaz, die familie van Elimelech was.

Boaz kwam uit Betlehem naar zijn akker en groette de maaiers: "Gods zegen!" Ze antwoordden hem: "Gods zegen!" Toen vroeg Boaz aan de knecht die toezicht hield op de maaiers: "Bij wie hoort die jonge vrouw?" De knecht antwoordde: "Dat is die jonge vrouw uit Moab die met Naomi is meegekomen. Ze heeft me gevraagd: 'Mag ik alsjeblieft oprapen wat de maaiers laten vallen?' Ze is al vanaf vanmorgen vroeg bezig. Ze heeft nog helemaal niet gerust."

Toen zei Boaz tegen Ruth: "Hoor eens, meisje, je hoeft niet naar een andere akker te gaan. Blijf hier maar werken bij de andere vrouwen. Blijf op het veld dat gemaaid wordt en verzamel daar graan. Ik zal tegen de knechten zeggen dat ze je met rust moeten laten. En als je dorst hebt, kun je water gaan drinken uit de kruiken die de knechten hebben gevuld met water uit de put." 10 Ze liet zich voor hem op haar knieën vallen, boog zich diep en zei: "Ik ben hier maar een vreemdeling. Waarom bent u dan toch zo vriendelijk voor me?" 11 Boaz antwoordde: "Ze hebben me alles verteld wat je voor je schoonmoeder hebt gedaan nadat je man is gestorven. Dat je je ouders en je eigen land hebt verlaten om met haar mee te gaan naar een onbekend volk. 12 De Heer zal je daarvoor belonen. De God van Israël zal het je terugbetalen. Want je bent bij Hem komen schuilen." 13 Toen zei Ruth: "U bent wel heel vriendelijk voor mij, mijn heer. Uw woorden troosten mij. U heeft mij weer hoop gegeven, ook al hoor ik niet bij de vrouwen die voor u werken."

14 Toen het etenstijd was, zei Boaz tegen haar: "Kom bij ons zitten en eet met ons mee. Je mag je brood bij ons in de wijn dopen." Ze ging bij de maaiers zitten en kreeg van Boaz geroosterd graan. Ze kon eten tot ze genoeg had en hield zelfs nog over. 15 Toen ze was opgestaan om verder te werken, zei Boaz tegen de knechten: "Laat haar ook graan verzamelen tussen het koren dat jullie al in bossen gebonden hebben. Zorg dat ze genoeg vindt. 16 Laat bij het werk af en toe expres wat voor haar op de grond vallen. Dan kan ze dat oprapen. En laat haar met rust." 17 Zo verzamelde ze graan tot het avond werd. Toen ze het graan uit de halmen had geklopt, bleek dat ze wel een efa (30 kilo) gerst had verzameld.

18 Ze nam alles mee naar huis en liet haar schoonmoeder zien hoeveel ze verzameld had. Ook bracht ze geroosterd graan mee. Dat had ze overgehouden van de middagmaaltijd die Boaz haar had gegeven. Toen vroeg Naomi: 19 "Waar ben je vandaag dan geweest? Bij wie heb je gewerkt? God zal de man belonen die zo goed voor je is geweest!" Ruth vertelde: "De man bij wie ik heb gewerkt, heet Boaz." 20 Toen zei Naomi: "Ik dank de Heer dat Hij goed is voor ons en onze gestorven mannen! Boaz is familie van ons. Daarom is hij verantwoordelijk voor ons. Hij moet voor ons zorgen nu onze mannen niet meer leven." 21 En Ruth vertelde: "Hij heeft tegen me gezegd dat ik bij zijn knechten mag blijven werken totdat de hele oogst is binnengehaald." 22 Naomi zei: "Het is goed dat je bij hem gaat werken. Dan hoef je niet naar een andere akker te gaan waar de mensen misschien vervelend tegen je zijn." 23 Zo bleef ze bij Boaz korenhalmen rapen. Ze werkte daar totdat de hele oogst binnen was. En ze bleef bij haar schoonmoeder wonen.

Footnotes

  1. Ruth 2:2 Lees Leviticus 23:22

Ruth Meets Boaz in the Grain Field

Now Naomi had a relative(A) on her husband’s side, a man of standing(B) from the clan of Elimelek,(C) whose name was Boaz.(D)

And Ruth the Moabite(E) said to Naomi, “Let me go to the fields and pick up the leftover grain(F) behind anyone in whose eyes I find favor.(G)

Naomi said to her, “Go ahead, my daughter.” So she went out, entered a field and began to glean behind the harvesters.(H) As it turned out, she was working in a field belonging to Boaz, who was from the clan of Elimelek.(I)

Just then Boaz arrived from Bethlehem and greeted the harvesters, “The Lord be with you!(J)

“The Lord bless you!(K)” they answered.

Boaz asked the overseer of his harvesters, “Who does that young woman belong to?”

The overseer replied, “She is the Moabite(L) who came back from Moab with Naomi. She said, ‘Please let me glean and gather among the sheaves(M) behind the harvesters.’ She came into the field and has remained here from morning till now, except for a short rest(N) in the shelter.”

So Boaz said to Ruth, “My daughter, listen to me. Don’t go and glean in another field and don’t go away from here. Stay here with the women who work for me. Watch the field where the men are harvesting, and follow along after the women. I have told the men not to lay a hand on you. And whenever you are thirsty, go and get a drink from the water jars the men have filled.”

10 At this, she bowed down with her face to the ground.(O) She asked him, “Why have I found such favor in your eyes that you notice me(P)—a foreigner?(Q)

11 Boaz replied, “I’ve been told all about what you have done for your mother-in-law(R) since the death of your husband(S)—how you left your father and mother and your homeland and came to live with a people you did not know(T) before.(U) 12 May the Lord repay you for what you have done. May you be richly rewarded by the Lord,(V) the God of Israel,(W) under whose wings(X) you have come to take refuge.(Y)

13 “May I continue to find favor in your eyes,(Z) my lord,” she said. “You have put me at ease by speaking kindly to your servant—though I do not have the standing of one of your servants.”

14 At mealtime Boaz said to her, “Come over here. Have some bread(AA) and dip it in the wine vinegar.”

When she sat down with the harvesters,(AB) he offered her some roasted grain.(AC) She ate all she wanted and had some left over.(AD) 15 As she got up to glean, Boaz gave orders to his men, “Let her gather among the sheaves(AE) and don’t reprimand her. 16 Even pull out some stalks for her from the bundles and leave them for her to pick up, and don’t rebuke(AF) her.”

17 So Ruth gleaned in the field until evening. Then she threshed(AG) the barley she had gathered, and it amounted to about an ephah.[a](AH) 18 She carried it back to town, and her mother-in-law saw how much she had gathered. Ruth also brought out and gave her what she had left over(AI) after she had eaten enough.

19 Her mother-in-law asked her, “Where did you glean today? Where did you work? Blessed be the man who took notice of you!(AJ)

Then Ruth told her mother-in-law about the one at whose place she had been working. “The name of the man I worked with today is Boaz,” she said.

20 “The Lord bless him!(AK)” Naomi said to her daughter-in-law.(AL) “He has not stopped showing his kindness(AM) to the living and the dead.” She added, “That man is our close relative;(AN) he is one of our guardian-redeemers.[b](AO)

21 Then Ruth the Moabite(AP) said, “He even said to me, ‘Stay with my workers until they finish harvesting all my grain.’”

22 Naomi said to Ruth her daughter-in-law, “It will be good for you, my daughter, to go with the women who work for him, because in someone else’s field you might be harmed.”

23 So Ruth stayed close to the women of Boaz to glean until the barley(AQ) and wheat harvests(AR) were finished. And she lived with her mother-in-law.

Footnotes

  1. Ruth 2:17 That is, probably about 30 pounds or about 13 kilograms
  2. Ruth 2:20 The Hebrew word for guardian-redeemer is a legal term for one who has the obligation to redeem a relative in serious difficulty (see Lev. 25:25-55).