Add parallel Print Page Options

79 Een psalm van Asaf.

O God, ongelovigen zijn bij ons binnengedrongen
en hebben uw heiligdom, de tempel, onteerd.
Zij hebben Jeruzalem vernield.
De dode lichamen van uw dienaren
hebben zij als voedsel aan de vogels gegeven.
De wilde dieren hebben de lijken
van uw volgelingen te eten gekregen.
Zij hebben hun bloed als water laten weglopen rondom Jeruzalem.
Niemand heeft hen begraven.
De omwonenden spreken smalend over ons.
Onze buren bespotten ons en maken ons belachelijk.
Hoelang moet dit nog duren, Here?
Hoelang zal uw toorn op ons blijven?
Uw jaloezie branden als een vuur?
Vier uw toorn maar bot op de volken die U niet willen kennen,
over de landen waar men U niet eert en aanroept.
Die hebben uw volk onder de voet gelopen
en Jeruzalem verwoest.
Laat de zonden van onze voorouders
niet op onze hoofden neerkomen,
kom naar ons toe met uw vergeving en liefde,
wij zijn zo zwak geworden.
O God die ons bevrijdt,
help ons toch ter wille van U Zelf.
Verlos ons
en doe onze zonden weg ter wille van uw naam.
10 Dan kunnen de heidenen tenminste niet zeggen:
waar blijft hun God nu?
Toon ons hoe U wraak neemt op deze heidenen
wegens de dood van uw volgelingen.
11 Luister naar het zuchten van de gevangenen,
red hen die ten dode zijn opgeschreven,
red hen door uw sterke arm.
12 Straf de buurlanden zevenvoudig
voor de spot die zij met U dreven, Here.
13 En wij—uw volk, dat door U wordt geleid—
zullen U altijd loven en prijzen.
Onze kinderen en kleinkinderen
zullen spreken over uw grootheid.