Add parallel Print Page Options

De besnijdenis

De volken ten westen van de Jordaan—de Amorieten en Kanaänieten, die langs de kust van de Middellandse Zee woonden—hoorden dat de Here de Jordaan had laten opdrogen zodat het volk Israël kon oversteken. De moed zakte hen in de schoenen en zij werden verlamd door angst.

2,3 De Here droeg Jozua in die tijd op alle mannelijke Israëlieten te besnijden. De Here beval dat voor dit doel stenen messen moesten worden gemaakt. Daarop maakte Jozua scherpe messen en besneed de Israëlieten op de plaats, die ‘de heuvel van de voorhuiden’ werd genoemd.

4,5 Deze besnijdenis was nodig, omdat alle mannen die bij het vertrek uit Egypte oud genoeg waren om wapens te dragen, waren besneden en tegelijk met de hele generatie die gedurende die jaren in de woestijn was, waren gestorven. Maar alle jongens die in de woestijn werden geboren, waren niet besneden. Want veertig jaar lang had het volk van Israël rondgetrokken in de woestijn. Net zolang tot alle mannen die bij het vertrek uit Egypte oud genoeg waren om een wapen te dragen, waren gestorven. Zij waren immers ongehoorzaam geweest aan de Here en Hij had gezworen dat zij geen voet zouden zetten in het land dat Hij Israël had beloofd, een land dat overvloeide van melk en honing. Daarom liet Jozua nu hun zonen besnijden die God in de plaats van hun vaders had gesteld. 8,9 De Here zei tegen Jozua: ‘Vandaag heb Ik de schande van uw onbesnedenheid weggenomen.’ Daarom werd de plaats waar dit gebeurde Gilgal genoemd (wat ‘wegnemen’ betekent) en zo heet het nu nog. Na deze ceremonie bleef het hele volk rusten in het kamp tot de wonden waren geheeld.

10 Tijdens hun verblijf bij Gilgal op de vlakte van Jericho vierden zij Pesach op de avond van de veertiende dag van die maand. 11,12 De dag na Pesach aten zij van de opbrengst van het land: ongezuurd brood en geroosterd koren. De volgende dag viel er geen manna meer. De tijd van het manna was voor de Israëlieten voorbij. Vanaf dat ogenblik leefden zij van de opbrengst van het land Kanaän. 13 Terwijl Jozua erover nadacht hoe hij de stad Jericho zou innemen, zag hij een Man met een getrokken zwaard. Jozua liep naar Hem toe en vroeg: ‘Bent u een vriend of een vijand?’ 14 ‘Geen van beide,’ antwoordde de Man, ‘Ik kom als de Aanvoerder van het hemelse leger van de Here.’ Jozua viel in aanbidding voor Hem op de grond en zei: ‘Welke opdracht heeft de Here voor mij?’ 15 ‘Trek uw sandalen uit,’ droeg de Aanvoerder hem op, ‘want dit is heilige grond.’ Jozua deed dat.

De volken in Kanaän worden bang

De koningen van de Amorieten aan de westkant van de Jordaan en de koningen van de Kanaänieten langs de zee hoorden, dat de Heer de Jordaan had laten opdrogen totdat alle Israëlieten waren overgestoken. Daardoor werden ze erg bang voor de Israëlieten. De moed zonk hun in de schoenen.

De Israëlieten worden opnieuw besneden

Toen zei de Heer tegen Jozua: "Maak stenen messen en besnijd alle Israëlieten."[a] Toen maakte Jozua stenen messen en besneed de Israëlieten op de 'Heuvel van de Besnijdenis'. Alle volwassen mannen die uit Egypte waren vertrokken, waren onderweg in de woestijn gestorven. Zij waren allemaal besneden geweest. Maar de mannen die later in de woestijn geboren waren, waren nog niet besneden. De Israëlieten hebben 40 jaar lang door de woestijn getrokken. Totdat alle volwassen mannen die uit Egypte waren vertrokken, gestorven waren. Dat was omdat ze de Heer niet hadden willen gehoorzamen. De Heer had gezworen dat zij niet in het prachtige en vruchtbare land zouden komen dat Hij aan hun voorvaders had beloofd. In plaats van aan hen, heeft Hij het aan hun zonen gegeven. Nu moest Jozua die mannen besnijden, omdat ze onderweg nog niet besneden waren. Toen het hele volk zich had laten besnijden, bleven ze waar ze waren in het tentenkamp, totdat ze zich weer goed voelden. En de Heer zei tegen Jozua: "Vandaag heb Ik de schande van Egypte van jullie afgehaald." Daarom wordt die plaats nog steeds Gilgal (= 'afrollen') genoemd.

Het eerste Paasfeest in het beloofde land

10 De Israëlieten vierden in het tentenkamp in Gilgal het Paasfeest,[b] op de avond van de 14e dag van die maand, in de vlakte van Jericho. 11 De dag na het Paasfeest aten ze van wat er in het land Kanaän groeide. Ze aten ongegist brood en geroosterd graan. 12 De dag nadat ze voor het eerst gegeten hadden van wat er in het land Kanaän groeide, viel er geen manna meer.[c] Ze kregen dus geen manna meer, maar aten dat jaar van wat er in het land Kanaän groeide.

Jozua ontmoet een gewapende man

13 Toen Jozua op een keer vlak bij Jericho was, zag hij plotseling een man tegenover zich staan met een zwaard in de hand. Jozua liep naar hem toe en vroeg: "Mijn heer, hoort u bij ons of bij onze vijanden?" 14 Maar de man antwoordde: "Geen van beide. Ik ben de aanvoerder van het leger van de Heer. Nu ben ik gekomen." Jozua knielde neer, boog zich diep en zei tegen hem: "Heer, wat komt u mij zeggen?" 15 De aanvoerder van het leger van de Heer antwoordde hem: "Trek eerst je schoenen uit, want je staat op heilige grond." Toen trok Jozua zijn schoenen uit. (lees verder)

Footnotes

  1. Jozua 5:2 Alle Israëlitische mannen moesten hun geslachtsdeel laten besnijden. Dat was het teken van het verbond van God met het volk Israël. Lees Genesis 17:9-14.
  2. Jozua 5:10 Op het Paasfeest vierden de Israëlieten hun vertrek uit Egypte. Lees Exodus 12:1-28.
  3. Jozua 5:12 Tijdens hun reis door de woestijn had God er elke dag voor gezorgd dat ze brood te eten hadden. Lees Exodus 16.

Now when all the Amorite kings west of the Jordan and all the Canaanite kings along the coast(A) heard how the Lord had dried up the Jordan before the Israelites until they[a] had crossed over, their hearts melted in fear(B) and they no longer had the courage to face the Israelites.

Circumcision and Passover at Gilgal

At that time the Lord said to Joshua, “Make flint knives(C) and circumcise(D) the Israelites again.” So Joshua made flint knives and circumcised the Israelites at Gibeath Haaraloth.[b]

Now this is why he did so: All those who came out of Egypt—all the men of military age(E)—died in the wilderness on the way after leaving Egypt.(F) All the people that came out had been circumcised, but all the people born in the wilderness during the journey from Egypt had not. The Israelites had moved about in the wilderness(G) forty years(H) until all the men who were of military age when they left Egypt had died, since they had not obeyed the Lord. For the Lord had sworn to them that they would not see the land he had solemnly promised their ancestors to give us,(I) a land flowing with milk and honey.(J) So he raised up their sons in their place, and these were the ones Joshua circumcised. They were still uncircumcised because they had not been circumcised on the way. And after the whole nation had been circumcised, they remained where they were in camp until they were healed.(K)

Then the Lord said to Joshua, “Today I have rolled away the reproach of Egypt from you.” So the place has been called Gilgal[c](L) to this day.

10 On the evening of the fourteenth day of the month,(M) while camped at Gilgal on the plains of Jericho, the Israelites celebrated the Passover.(N) 11 The day after the Passover, that very day, they ate some of the produce of the land:(O) unleavened bread(P) and roasted grain.(Q) 12 The manna stopped the day after[d] they ate this food from the land; there was no longer any manna for the Israelites, but that year they ate the produce of Canaan.(R)

The Fall of Jericho

13 Now when Joshua was near Jericho, he looked up and saw a man(S) standing in front of him with a drawn sword(T) in his hand. Joshua went up to him and asked, “Are you for us or for our enemies?”

14 “Neither,” he replied, “but as commander of the army of the Lord I have now come.” Then Joshua fell facedown(U) to the ground(V) in reverence, and asked him, “What message does my Lord[e] have for his servant?”

15 The commander of the Lord’s army replied, “Take off your sandals, for the place where you are standing is holy.”(W) And Joshua did so.

Footnotes

  1. Joshua 5:1 Another textual tradition we
  2. Joshua 5:3 Gibeath Haaraloth means the hill of foreskins.
  3. Joshua 5:9 Gilgal sounds like the Hebrew for roll.
  4. Joshua 5:12 Or the day
  5. Joshua 5:14 Or lord