Add parallel Print Page Options

Klaaglied voor de leiders van Israël

19 ‘Zing dit klaaglied voor de leiders van Israël:

Wat een vrouw was uw moeder! Een leeuwin gewoon! En haar kinderen waren jonge leeuwen! Een van haar welpen—koning Joahaz—groeide op tot een sterke jonge leeuw. Hij leerde zijn buit te bemachtigen en doodde zelfs mensen. Toen stuurden de volken hun jagers op hem af. Zij vingen hem in een valkuil en brachten hem in de boeien naar Egypte. Toen Israël, de leeuwin, zag dat er geen hoop meer voor haar was, koos zij een van haar andere welpen uit—koning Jojakin—en voedde hem op tot een echte koning der dieren. Fier liep hij rond onder de andere leeuwen en ook hij leerde hoe hij zijn buit moest bemachtigen. Net als zijn voorganger werd hij een menseneter. Hij verwoestte paleizen en ruïneerde steden. Boerderijen lagen er verlaten bij, oogsten werden vertrapt. Het hele land beefde als men hem hoorde brullen. Maar de legers van vele volken omsingelden hem. Zij vingen hem in een valkuil en namen hem gevangen. Zij sloten hem op in een kooi en brachten hem zo voor de koning van Babel. Daar werd hij gevangengezet, zodat zijn gebrul niet meer werd gehoord in de bergen van Israël.

10 Uw moeder leek op een wijnstok die dicht bij een bevloeiingskanaal was geplant. Haar bladeren waren groen en haar vruchten mooi dankzij het vele water. 11 Haar ranken waren sterk, sterk genoeg voor een koningsscepter. Zij groeide hoog boven de anderen uit en was al van ver te zien, ook door de vele takken. 12 Maar in toorn werd de wijnstok uit de grond gerukt en neergeworpen. Haar ranken waren geknakt en verdorden door een harde oostenwind, haar vruchten werden verbrand. 13 Nu is die wijnstok in de wildernis geplant, waar de grond hard en droog is. 14 Hij wordt van binnenuit verteerd en er blijft geen enkele sterke rank over, niet één is meer geschikt als koningsscepter. De vervulling van deze trieste profetie is een klaaglied geworden.’

Treurlied over de leiders van Israël

19 "Mensenzoon, zing dit treurlied over de leiders van Israël:

Wat was jullie moeder een machtige leeuwin tussen de andere leeuwen![a]
Ze zorgde voor haar jongen.
Ze koos één van haar jongen uit.
Ze voedde hem op tot een sterke jonge leeuw die zijn prooien verscheurde.
Hij verscheurde mensen!
De volken hoorden van hem en vingen hem in een valkuil.
Ze deden een haak door zijn neus en trokken hem daaraan mee naar Egypte.
De leeuwin begreep dat ze niets meer van hem hoefde te verwachten.
Daarom koos ze één van haar andere jongen uit.
Ze voedde hem op tot een sterke jonge leeuw.
Hij ging mee op jacht met de andere leeuwen.
Want hij was een sterke jonge leeuw die zijn prooien verscheurde.
Hij verscheurde mensen!
Hij maakte veel vrouwen weduwe en verwoestte de steden.
Als hij brulde, beefden de mensen in het hele land van angst.
Toen verzamelden de volken zich om hem heen.
Ze wierpen hun vangnetten over hem heen en vingen hem in een valkuil.
Ze deden een haak door zijn neus en sleepten hem daaraan een kooi in.
Zo brachten ze hem naar de koning van Babel.
Daar zetten ze hem gevangen.
Zo zou zijn gebrul nooit meer te horen zijn op de bergen van Israël.

10 In de tijd dat het nog goed met jullie ging,
was jullie moeder als een wijnstruik die aan het water is geplant.[b]
De struik kreeg steeds meer takken en ook veel druiven,
doordat er zoveel water was.
11 Het waren sterke takken,
geschikt om er een heersersstaf van een koning van te maken.
Eén tak van de wijnstruik groeide verder omhoog dan de andere takken.
Hij stak boven de andere uit.
Hij viel op omdat hij zo groot was en veel zijtakken had.
12 Maar iemand rukte in zijn woede de struik uit en smeet hem weg.[c]
In de hete oostenwind verdroogden de druiven.
Ook de sterke tak verdroogde en werd verbrand.
13 De struik werd in een woestijn geplant,
in een gebied waar het dor en droog is.
14 Bovendien schoot uit één van de grote takken vuur,
dat de struik met al zijn takken verbrandde.
Er is geen sterke tak meer over,
geen staf meer om te heersen!
– Dit is een treurlied. Het moet als een treurlied worden gezongen."

Footnotes

  1. Ezechiël 19:2 De leeuwin is Israël, een machtig land in de tijd van koning Salomo. De welpen zijn de koningen van Juda. Met de eerste jonge leeuw wordt koning Joahaz bedoeld. Hij werd door koning Necho van Egypte gevangen meegenomen naar Egypte. Met de tweede jonge leeuw wordt koning Zedekia bedoeld (Hij heeft dezelfde moeder als Joahaz). Hij werd door de koning van Babel gevangen meegenomen naar Babylonië.
  2. Ezechiël 19:10 In dit deel van het lied wordt Israël vergeleken met een wijnstruik. De takken zijn de koningen. De grote tak is koning Jojachin van Juda.
  3. Ezechiël 19:12 Die persoon is koning Nebukadnezar van Babel. Hij maakte een einde aan het zelfstandig bestaan van het volk Israël door de bevolking van Juda ('de struik') gevangen mee te nemen naar Babel. De 'woestijn' uit vers 13 is Babylonië. De tak die verbrandt is koning Jojachin. De tak waar vuur uit komt (vers 14) is koning Zedekia die in opstand kwam. Het was zijn schuld dat Jeruzalem en het hele land werden vernietigd. Lees 2 Koningen 23:31 tot hoofdstuk 25 vers 20.