Add parallel Print Page Options

Salomo vraagt om wijsheid

Salomo sloot een verbond met de farao, de koning van Egypte, en trouwde met diens dochter. Hij bracht haar naar Jeruzalem en liet haar zolang in de Stad van David wonen, omdat hij nog niet klaar was met de bouw van zijn paleis, de tempel en de muur rond de stad. In die tijd brachten de Israëlieten hun offers nog op altaren in de heuvels, omdat de tempel van de Here nog niet gebouwd was. Salomo hield van de Here en volgde de aanwijzingen van zijn vader David op, behalve dat hij wel doorging met het offeren in de heuvels. Het belangrijkste altaar in de heuvels stond in Gibeon. De koning ging daarheen en offerde daarop duizend brandoffers!

Die nacht verscheen de Here in een droom aan Salomo en zei dat hij mocht vragen wat hij maar wilde en dat hem dat ook zou worden gegeven! Salomo antwoordde: ‘U was buitengewoon goed voor mijn vader David, omdat hij eerlijk en oprecht was, U trouw bleef en uw geboden gehoorzaamde. En U bent nog steeds goed door hem een zoon te geven die zijn plaats op de troon kon innemen. O Here, mijn God, nu hebt U mij koning gemaakt als opvolger van mijn vader David, maar ik voel mij als een klein kind dat niet goed weet wat te doen. Ik sta hier te midden van uw eigen uitverkoren volk, dat zo groot is dat er haast te veel mensen zijn om te kunnen tellen! Geef mij een verstandig hart, zodat ik uw volk goed kan regeren en ik onderscheid kan maken tussen goed en kwaad. Want wie zou zonder die wijsheid zoʼn groot volk kunnen regeren?’ 10 De Here was erg tevreden met deze vraag om wijsheid. 11 Daarom zei Hij: ‘Omdat u hebt gevraagd om wijsheid bij het regeren van mijn volk en niet hebt gevraagd om een lang leven of rijkdom voor uzelf of om het verslaan van uw vijanden, 12 zal Ik u geven waarom u vroeg. Ik zal u wijzer maken dan ooit iemand voor u is geweest of na u zal zijn! 13 En Ik zal u ook de dingen geven waarom u niet vroeg: rijkdom en aanzien. Niemand ter wereld zal tijdens uw leven zo rijk en beroemd zijn als u. 14 En als u Mij trouw blijft en mijn wetten en geboden gehoorzaamt, net zoals uw vader David deed, zal Ik u ook een lang leven geven.’ 15 Toen werd Salomo wakker en besefte dat de Here tot hem had gesproken in een droom. Hij keerde terug naar Jeruzalem en ging het heiligdom binnen. En toen hij voor de ark van het verbond van de Here stond, bracht hij brandoffers en vredeoffers. Daarna liet hij een feestelijke offermaaltijd klaarmaken voor al zijn dienaren.

16 Korte tijd later kwamen twee prostituees bij de koning om hem een meningsverschil voor te leggen. 17,18 ‘Koning,’ begon de ene, ‘wij tweeën wonen in hetzelfde huis en nog niet zo lang geleden kreeg ik een baby. Toen hij drie dagen oud was, kreeg deze vrouw ook een baby. 19 Maar haar kind stierf in de loop van de nacht, doordat zij zich in bed omdraaide en het kind stikte door haar gewicht. 20 Zij stond op en pakte mijn zoon bij mij uit bed terwijl ik sliep, legde haar dode kind in mijn armen en nam mijn kind mee naar bed. 21 Toen ik ʼs morgens mijn baby wilde voeden, was hij dood. Maar toen het buiten licht werd, zag ik dat het mijn zoon helemaal niet was.’ 22 De andere vrouw mengde zich in het gesprek en zei: ‘Het was haar zoon wel! Het levende kind is van mij.’ ‘Nee,’ zei de eerste vrouw, ‘het dode kind is van jou en het levende is van mij.’ En zo ruzieden zij maar door waar de koning bij was. 23 Toen nam koning Salomo het woord en zei: ‘Laten we de feiten eens op een rijtje zetten: u zegt allebei dat het levende kind van u is en ieder van u zegt dat het dode kind aan de ander toebehoort. 24 Goed, breng mij een zwaard.’ Er werd hem een zwaard gebracht. 25 Hij zei: ‘Snijd het levende kind in tweeën en geef iedere vrouw een helft.’ 26 De vrouw die werkelijk de moeder van het levende kind was en die veel van haar kind hield, schreeuwde echter: ‘Nee, heer! Geef haar het kind dan maar, dood het niet!’ Maar de andere vrouw zei: ‘Nee, het zal niet van jou en niet van mij zijn, verdeel het maar tussen ons beiden.’ 27 En de koning zei: ‘Dood de baby niet. Geef hem aan de vrouw die hem in leven wil laten, want zij is de echte moeder.’

28 Het nieuws over deze beslissing van de koning verspreidde zich al snel door het hele land en iedereen sprak met ontzag over de grote wijsheid die God hem had gegeven om recht te kunnen spreken.

Salomo vraagt God om wijsheid

Salomo trouwde met één van de dochters van de koning van Egypte. Hij bracht haar naar de 'Stad van David', totdat hij klaar zou zijn met de bouw van zijn huis en van de tempel van de Heer en van de muren rond Jeruzalem.

Het volk had de gewoonte om op de heuvels dieren voor de Heer te offeren, omdat er in die tijd nog geen tempel voor de Heer was gebouwd. Salomo liet zien dat hij van de Heer hield, door op dezelfde manier te leven als zijn vader David. Alleen had ook hij de gewoonte om op de heuvels dieren en wierook te offeren. Zo ging de koning offers brengen op de heuvel bij Gibeon, want dat was de belangrijkste offerplaats.[a] Hij offerde er 1000 dieren. Daar, bij Gibeon, kwam toen 's nachts de Heer in een droom naar Salomo toe.

God zei: "Vraag van Mij wat je wil. Wat zal Ik je geven?" Salomo antwoordde: "U bent heel erg goed geweest voor mijn vader David, omdat hij trouw en rechtvaardig was en erg graag dicht bij U wilde leven. U heeft hem daarvoor beloond door mij, zijn zoon, koning te maken. Mijn Heer God, U heeft mij koning gemaakt in de plaats van mijn vader David, ook al ben ik nog jong. Ik heb nog nooit een oorlog gevoerd. Zo sta ik midden tussen uw volk dat U heeft uitgekozen. Een volk dat zó groot is, dat het niet te tellen is. Het is zelfs niet te schatten hoe groot het is. Wie kan dit grote volk leiden? Geef mij daarom alstublieft wijsheid. Dan kan ik uw volk leiden doordat ik goed het verschil weet tussen goed en kwaad."

10 De Heer was er blij mee dat Salomo dit van Hem vroeg. 11 Hij zei tegen hem: "Ik zal doen wat je hebt gevraagd, omdat je niets voor jezelf hebt gevraagd. Je hebt niet gevraagd om een lang leven, of om rijkdom, of om het leven van je vijanden. Maar je vraagt om wijsheid, omdat je eerlijk wil rechtspreken over het volk. 12 Daarom zal Ik doen wat je gevraagd hebt. Ik zal je wijs en verstandig maken. Vóór jou is nog niemand zo wijs geweest en na jou zal ook niemand meer zo wijs zijn. 13 En ook wat je niet hebt gevraagd, zal Ik je geven. Ik zal je rijker en beroemder maken dan alle andere koningen. 14 En als je leeft zoals Ik het wil en jij je aan mijn wetten en leefregels houdt zoals je vader David heeft gedaan, dan zal Ik je ook een lang leven geven."

15 Toen werd Salomo wakker en hij merkte dat hij het had gedroomd. Toen hij in Jeruzalem was terug gekomen, ging hij voor de kist van het verbond van de Heer staan en offerde daar brand-offers en dank-offers. En hij hield een feestmaaltijd voor al zijn dienaren.

Salomo's wijsheid

16 Op een keer kwamen er twee vrouwen bij de koning. Het waren twee hoeren. 17 De ene vrouw zei: "Mijn heer de koning, deze vrouw en ik wonen samen in een huis. Ik heb bij haar in huis een kind gekregen. 18 Drie dagen later kreeg zij ook een kind. Alleen wij tweeën waren thuis. Verder was er niemand. 19 's Nachts is háár kind gestorven, doordat ze op hem is gaan liggen. 20 Toen is ze midden in de nacht opgestaan. En terwijl ik lag te slapen, heeft ze mijn zoon die naast me lag, omgeruild voor haar dode zoon. 21 Toen ik 's morgens opstond om mijn zoon te voeden, zag ik dat hij dood was. Maar toen ik goed keek, zag ik dat het niet míjn kind was!" 22 Maar de andere vrouw zei: "Niet waar! Het levende kind is van mij en het dode kind is van jou." De eerste vrouw zei weer: "Niet waar! Het dode kind is van jou en het levende is van mij." Zo stonden ze daar voor de koning ruzie te maken.

23 Toen zei de koning: "Jullie zeggen allebei: 'De levende zoon is van mij, en de dode is van jou.' 24 Breng me een zwaard." Een dienaar haalde een zwaard. 25 En de koning zei: "Snijd het levende kind in tweeën. Geef de ene helft aan de ene vrouw en de andere helft aan de andere vrouw." 26 Toen riep de vrouw die de moeder was van het levende kind: "Alstublieft, mijn heer de koning, geef haar het levende kind dan maar! Dood het alstublieft niet!" Want omdat ze de moeder was, hield ze van het kind. Maar de andere vrouw zei: "Snijd het kind maar door. Dan hebben we tenminste allebei niets." 27 Toen wees de koning naar de eerste vrouw en zei: "Geef haar het levende kind en dood het niet. Want zij is de moeder." 28 Toen de Israëlieten hoorden hoe de koning de rechtszaak van de twee vrouwen had opgelost, kregen ze diep ontzag voor hun koning. Want ze merkten dat Gods wijsheid in hem was.

Footnotes

  1. 1 Koningen 3:4 Daar stond namelijk de tent van ontmoeting met het koperen altaar voor de brand-offers. Maar de kist van het verbond stond niet meer daar in de tent. David had de kist namelijk in een andere tent in Jeruzalem laten zetten. Lees 2 Samuel 6:15-18.

Solomon Asks for Wisdom(A)

Solomon made an alliance with Pharaoh king of Egypt and married(B) his daughter.(C) He brought her to the City of David(D) until he finished building his palace(E) and the temple of the Lord, and the wall around Jerusalem. The people, however, were still sacrificing at the high places,(F) because a temple had not yet been built for the Name(G) of the Lord. Solomon showed his love(H) for the Lord by walking(I) according to the instructions(J) given him by his father David, except that he offered sacrifices and burned incense on the high places.(K)

The king went to Gibeon(L) to offer sacrifices, for that was the most important high place, and Solomon offered a thousand burnt offerings on that altar. At Gibeon the Lord appeared(M) to Solomon during the night in a dream,(N) and God said, “Ask(O) for whatever you want me to give you.”

Solomon answered, “You have shown great kindness to your servant, my father David, because he was faithful(P) to you and righteous and upright in heart. You have continued this great kindness to him and have given him a son(Q) to sit on his throne this very day.

“Now, Lord my God, you have made your servant king in place of my father David. But I am only a little child(R) and do not know how to carry out my duties. Your servant is here among the people you have chosen,(S) a great people, too numerous to count or number.(T) So give your servant a discerning(U) heart to govern your people and to distinguish(V) between right and wrong. For who is able(W) to govern this great people of yours?”

10 The Lord was pleased that Solomon had asked for this. 11 So God said to him, “Since you have asked(X) for this and not for long life or wealth for yourself, nor have asked for the death of your enemies but for discernment(Y) in administering justice, 12 I will do what you have asked.(Z) I will give you a wise(AA) and discerning heart, so that there will never have been anyone like you, nor will there ever be. 13 Moreover, I will give you what you have not(AB) asked for—both wealth and honor(AC)—so that in your lifetime you will have no equal(AD) among kings. 14 And if you walk(AE) in obedience to me and keep my decrees and commands as David your father did, I will give you a long life.”(AF) 15 Then Solomon awoke(AG)—and he realized it had been a dream.(AH)

He returned to Jerusalem, stood before the ark of the Lord’s covenant and sacrificed burnt offerings(AI) and fellowship offerings.(AJ) Then he gave a feast(AK) for all his court.

A Wise Ruling

16 Now two prostitutes came to the king and stood before him. 17 One of them said, “Pardon me, my lord. This woman and I live in the same house, and I had a baby while she was there with me. 18 The third day after my child was born, this woman also had a baby. We were alone; there was no one in the house but the two of us.

19 “During the night this woman’s son died because she lay on him. 20 So she got up in the middle of the night and took my son from my side while I your servant was asleep. She put him by her breast and put her dead son by my breast. 21 The next morning, I got up to nurse my son—and he was dead! But when I looked at him closely in the morning light, I saw that it wasn’t the son I had borne.”

22 The other woman said, “No! The living one is my son; the dead one is yours.”

But the first one insisted, “No! The dead one is yours; the living one is mine.” And so they argued before the king.

23 The king said, “This one says, ‘My son is alive and your son is dead,’ while that one says, ‘No! Your son is dead and mine is alive.’”

24 Then the king said, “Bring me a sword.” So they brought a sword for the king. 25 He then gave an order: “Cut the living child in two and give half to one and half to the other.”

26 The woman whose son was alive was deeply moved(AL) out of love for her son and said to the king, “Please, my lord, give her the living baby! Don’t kill him!”

But the other said, “Neither I nor you shall have him. Cut him in two!”

27 Then the king gave his ruling: “Give the living baby to the first woman. Do not kill him; she is his mother.”

28 When all Israel heard the verdict the king had given, they held the king in awe, because they saw that he had wisdom(AM) from God to administer justice.